het vuurvliegje Het vuurvliegje wou dat hij groot en ontzagwekkend was. Hij zat thuis voor zijn raam en keek naar de zon, die tussen het struikgewas door zijn kamer in scheen. Nooit meer dat verschrikkelijke je achter mijn naam, dacht hij. Dag vuurvliegje... Ik zeg toch ook niet dag miertje, dag neushoorntje? Hij wou dat hij onstuimig was, onrustbarend, overdonderend, tomeloos en nog veel meer. Als ik eens het vuurmonster was... dacht hij. Het verzengende vuurmonster. Ik zou uit zijn, onopvallend mijn eigen leven leiden, misschien zelfs medelijden wekken, en dan, op een dag, op een verjaardag, als iedereen taart had gegeten, achteroverleunde, zijn ogen dichtdeed en niet aan mij dacht, dan ging ik opeens aan. En niet met een klein vlammetje, maar met een vuurzee! Ze zouden verbijsterd zijn! En daarna zou nooit meer iemand mij het vuurvliegje noemen. Nooit. De vuurzeevlieg, zo zou ik heten! Dat klonk nog beter dan het vuurzeemonster, meende hij. Hij probeerde zijn o...
beschrijf jezelf en herlees een ander